Selectie
Lang niet alle apen worden bij ons ingezet voor studies. Slechts rond de 10% per jaar neemt deel aan onderzoek. BPRC hanteert een zorgvuldig selectieproces, waarbij de koloniemanager (een gedragsdeskundige), dierenartsen en genetici nauw samenwerken. Alleen zo kunnen we de fok optimaal laten verlopen, inteelt voorkomen én de best mogelijke selectie van dieren voor het onderzoek waarborgen.
Elk individu is anders
Apen zijn voor ongeveer 93% genetisch gelijk zijn aan mensen. Zeker als het gaat om het afweersysteem en hersenen lijken apen heel veel op de mens. Dat betekent ook dat ze net als mensen per individu verschillend zijn, met dus ook allemaal hun eigen karakter. Daarom bekijken we per individu wie geschikt is voor welk onderzoek, en wie we beter in de fokkolonie kunnen houden. Daarom weten onze dierverzorgers ook precies wie wie is.
Om te beginnen is het zo dat onze apen nooit jonger dan 4 jaar (resus- en Java-apen) of 1,5 jaar (marmosets) zijn voordat ze inzetbaar zijn*. De leeftijd voor de jongens waarop ze uit de geboortegroep gaan is mede afhankelijk van hoe snel ze groeien. Hoe eerder ze geslachtsrijp zijn, hoe sneller zij hun halfzusjes en anderen kunnen bevruchten. En dat willen we niet.
*Dat verschil in leeftijd tussen die apensoorten heeft ermee te maken dat Marmosets minder oud worden en eerder (rond anderhalf à twee jaar) volwassen zijn, ofwel geslachtsrijp. Hun huisvestingsomstandigheden zijn verder hetzelfde als van de resus- en Java-apen, maar ze leven in kleine familiegroepjes: ouders met hun kinderen, die overigens vaak tweelingen zijn.

Zoals in de natuur
De jonge dieren blijven in principe tot de genoemde leeftijden in hun geboortegroep; dit is de leeftijd waarop ook in de natuur migratie naar andere groepen plaatsvindt. Op deze manier proberen we de natuurlijke patronen zoveel mogelijk na te bootsen. Dit houdt ook in dat, net als bij de mens, de kinderen leren van de ouders. Dankzij deze aanpak ervaren de dieren minder stress tijdens experimenten, omdat ze mentaal stabieler zijn dan dieren die te vroeg uit de geboortegroep zijn weggehaald.

Mannen en vrouwen
Bij de selectie van dieren maken we een belangrijk onderscheid tussen mannen en vrouwen. De kans is gemiddeld 50% dat vrouwen hun hele leven in de fokkolonie blijven en nooit worden ingezet voor experimenten. Dat komt, omdat die hun hele leven in een groep kunnen doorbrengen en dus altijd van waarde kunnen zijn voor de fokgroep, die in stand gehouden moet worden. Overigens is wel anticonceptie mogelijk, wanneer we naar verwachting in de nabije toekomst minder dieren nodig hebben.
Binnen BPRC beschikken we over diverse resus-fokgroepen, zodat je een beperkt aantal fokmannen nodig hebt. Het merendeel van de mannen stroomt dan ook door naar studies. Voor alle jongens geldt dat ze uit hun fokgroep verhuizen naar een aparte ruimte, met een aantal andere mannetjes. Die zitten bij elkaar zolang dat kan.

Fok of studie
De koloniemanager is onze specialist op het gebied van gedrag. Die bekijkt samen met dierenartsen en genetici welke dieren geschikt zijn voor (welke) studies en welke dieren niet. Het is mogelijk dat een dier geschikt is voor (een bepaald) onderzoek, maar genetisch nog belangrijker is voor de fokkolonie. De koloniemanager beslist op een zeker moment of de jongen geschikt is om toekomstige fokman te worden, of dat hij geschikt is om een experimenteel dier te worden. Als hij fokman wordt, moet hij minimaal tot zijn zevende of achtste jaar wachten, anders lukt het niet. Daarna verhuist hij naar een andere groep dan zijn geboortegroep (om inteelt te voorkomen) en rond zijn 18de gaat hij met ‘pensioen’.

Experimentele fase
Dieren die bestemd zijn voor onderzoek, verhuizen na die beslissing naar een aparte faciliteit, in groepen van twee tot vier van hetzelfde geslacht. Onze dierverzorgers bereiden ze daar met veel liefde en aandacht voor op hun verdere bestaan als experimenteel dier. Zo is ook daar, net als in de geboortegroep, veel aandacht voor verrijking, om hun leven zo aangenaam mogelijk te maken.

Positief belonen
Die voorbereiding bestaat vooral uit intensievere training. Meestal hebben ze al geleerd om uit een spuitfles te drinken en hier leren ze bijvoorbeeld ook hun bek te openen, een poot of hand te geven, en om te draaien. Allemaal via positief belonen, ofwel ‘positive reinforcement training’ (zie dit verhaal). Die experimentele fase kan vanwege de lengte van sommige studies enige jaren duren. Daarom waken we ervoor dat dieren niet eindeloos in die omgeving bivakkeren. Een groot deel van de apen wordt uiteindelijk, om dierenwelzijnsredenen, geëuthanaseerd. De wetgever controleert jaarlijks hoeveel dieren voor experimentele doeleinden zijn gebruikt.

Dierenarts heeft laatste woord
Uiteraard doen we er alles aan om te zorgen dat de dieren niet lijden. Bij ingrepen gaan dieren, geheel volgens alle richtlijnen, onder narcose en ze krijgen pijnbestrijding tegen bijwerkingen. Maar hier gaan nog enkele belangrijke stappen aan vooraf. Om toestemming te krijgen voor een onderzoek, moeten we een heldere inschatting maken over de hoeveelheid lijden, ofwel het ‘ongerief’ dat een dier mogelijk zal doormaken. Voorop staat sowieso dat we dit ‘ongerief’ tot het minimum beperken en heel belangrijk daarbij is dat de dierenarts tijdens het onderzoek het laatste woord heeft bij het wel of niet voortzetten van een onderzoek. BPRC heeft momenteel vier dierenartsen in dienst en een veterinair patholoog.

Dierenwelzijn
De keuze of een dier inzetbaar is voor onderzoek valt of staat ook met de gezondheid van het individu. BPRC neemt die gezondheid continu onder de loep, zowel voor als tijdens een onderzoek. Dieren worden standaard jaarlijks gescreend en als ze iets onder de leden hebben, worden ze behandeld en niet ingezet voor het onderzoek. Dierenwelzijn staat voorop. Van dieren die overlijden, kunnen wij de bruikbare organen en weefsels opslaan voor toekomstig óf alternatief onderzoek (zie dit verhaal). Een lever kunnen wij bijvoorbeeld gebruiken om cellen in kweek te brengen.
En zo zijn alle dieren die wij huisvesten, of ze nu wel of niet inzetbaar zijn voor onderzoek, van onschatbare waarde in de strijd tegen ernstige ziektes.
